zaterdag 4 juni 2016

Joel 2:28-32 Gods Geest komt tot zijn volk


INTRODUCTIE
JOEL 1:1-20
JOEL 2:1-17
JOEL 2:18-27
JOEL 2:28-32
JOEL 3:1-21

JOEL 2:28-32

Tot nu toe sprak Joel over een sprinkhanenplaag als Gods oordeel, en over het eind van die plaag en hoe God zijn volk opnieuw zegende. Maar deze vreselijke straf van God en de verlossing ervan, deed Joel 'verder' kijken.  In zijn beschrijving van de verlossing van de sprinkhanenplaag (2:25-27) lijkt Joel al meer te beschrijven dan 'gewoon' het eind van de sprinkhanencrisis. Hij ziet ook hoe God temidden van zijn volk is die eerder de werkelijkheid van de exodus beschrijft dan de geschiedenis van Israel daarna.  En daardoor krijgt het ook meteen een apocalyptisch gehalte.  Zal het ooit weer zo goed worden?

Ja, zegt Joel. Zo goed zal het worden. God zal zijn Geest op "alle vlees" uitstorten. Met het gedeelte van 2:28-32 komen we ineens in Nieuwtestamentische taal terecht. 

Op alle vlees - ik denk dat Joel niks anders in gedachten heeft dan Israel (of Juda, in elk geval, het Oudtestamentische volk van God). De term wordt overigens in Gen 6:12, Lev 17:14, Num 18:15, voor de heel mensheid gebruikt. Dat Joel aan Israel dacht lijkt me duidelijk uit het feit dat hij het heeft over "uw" zonen, dochters en jongemannen. (2:28)

Mozes bad tot God, "O dat al God's mensen profeten zouden zijn..." (Num 11:29) en dat gebed lijkt nu verhoord. In het Oude Testament valt de Geest soms op profeten, maar er komt een tijd dat hij op alle leden van Gods volk zal vallen. 

"Daarna zal (dat) geschieden", zegt Joel.  (2:28) Dat wil zeggen, nadat God Israel van de sprinkhanenplaag heeft gered en de HERE in hun midden is. (2:27) Hoe lang daarna weten we natuurlijk niet.

Op de pinksterdag zegt Petrus dat de verschijnselen die de volgelingen van Jezus toen meemaakten, met de profetie van Joel te maken hadden. "Dit is wat gesproken is door de profeet Joel." (Han 2:16) Petrus haalt vervolgens Joel 2:28-32a aan. (Han 2:17-21)

Petrus verandert alleen de aanhef een beetje.  In plaats van "daarna zal het geschieden" maakt hij ervan, "en het zal zijn in de laatste dagen..." Daarmee geeft hij aan hoe hij Joel's profetie over de komst van de Geest begrijpt.  Dat gaat over de laatste dagen. Die overigens wat Petrus' betreft, dus toen en op dat moment, waren begonnen. Het Nieuwe Testament spreekt over die eigen tijd als 'de laatste dagen'. Met de komst van Jezus en de Geest, is de 'eindtijd' begonnen.

Er staat toch "op alle vlees"? Maar op de pinksterdag kregen toch niet alle Israëlieten de Geest?  Inderdaad.  Want me dunkt dat deze belofte, net zo als de belofte van God's aanwezigheid in het midden van het volk, voorwaardelijk is.   "Alle vlees" duidt wellicht niet zozeer op ieder mens, maar op alle soorten mensen. zonen, dochters, ouderen, jongemannen, dienaren, dienaressen.

Dat het niet voor alle Israëlieten geldt lijkt ook te worden onderstreept door de laatste woorden uit Joel 2 waar de profeet zegt dat ieder die de naam des HEREN zal aanroepen behouden zal worden, "die de HERE roepen zal".  (Joel 2:32) Niet iedereen zal ontkomen, is de boodschap.  Petrus gebruikt soortgelijke woorden in Han 2:39, als hij zegt dat "de belofte voor u is..., zovelen als de Here onze God ertoe roepen zal."  Petrus lijkt de tekst van Joel nauwkeurig als zijn exegetisch uitgangspunt te nemen en hij ziet de komst van de Geest op de Pinksterdag als het begin van de vervulling.   Later, als de Geest ook op heidenen valt, constateert hij dat die dus evengoed bij het volk van God horen. (Han 10:34-36, 44-48)

Maar wat dan met die wondertekenen die Joel noemt? (Joel 2:30-31)  Dat Petrus deze verzen ook aanhaalde - hij had ze net zo makkelijk kunnen overslaan - doet me denken dat hij mensen wilde wijzen op tekenen die juist in die tijd rond de Pinksterdag waren gezien.  Dan valt te denken aan de zonsverduistering toen Jezus werd gekruisigd? En het wonderteken van vuur en rookwalm zou kunnen verwijzen naar de vlammen op de hoofden van de discipelen toen de Geest viel?

Aan de andere kant, de beschrijving van allerlei natuurverschijnselen moet misschien wel vooral worden gezien als poëtische /apocalyptische taal om een dramatisch ingrijpen van God te beschrijven.  Bloed, vuur, rookwalm, zonsverduistering, het wijst terug naar de tijd van de exodus van Israel uit Egypte.  Het beschrijft ook de nasleep van de oorlogen die de HERE tegen de vijanden van zijn volk voerde. (Jes 34:5-10, Eze 32:6-7, 38:22).

In Markus 13:24 ontleent Jezus woorden aan Joel om het komende oordeel te beschrijven - het oordeel over Jeruzalem en de tempel. Dat gebeurde in het jaar 70AD.  `Josefus, de Joodse geschiedschrijver die de val van Jeruzalem beschrijft, heeft het ook over bloed, vuur, rookwalm, de zon die verduistert, de maan die als bloed wordt.  Dat was nu eenmaal het literaire repertoire bij notoir dramatische gebeurtenissen die een belangrijk moment in Gods verbond met zijn volk aanduiden. Of die tekenen echt plaatsvonden was niet eens van belang - maar zo schreef je er nu eenmaal over.  Bedenk nog even, Joel is een poëtisch boek, het is geen proza.

En dat een ieder die de naam van de HERE aanroept behouden zal worden, dat voorspelde Joel en dat citeert Petrus. Paulus citeert hetzelfde vers in Romeinen 10:13 waar hij het vers dat in Joel vooral op Israel duidde, en past het toe op gelovigen in Jezus Christus uit all volken. Er is immers geen enkel onderscheid tussen Jood en Griek. (Rom 10:11-13)

Joel zegt, "wat op de berg Sion en in Jeruzalem zal ontkoming zijn." (Joel 2:32). Dat wijst natuurlijk op het fysieke Jeruzalem. Joel zegt tegen zijn volksgenoten dat er een tijd komt waarbij Sion en Jeruzalem, in zijn tijd hevig in de druk, bevrijd zullen zijn.   Heel eigenaardig dat Petrus juist dat weglaat.  Maar aangezien hij zijn woorden in Jeruzalem uitsprak, was het misschien ook weer niet zo vreemd - het was niet nodig om te noemen.  Zijn hoorders kenden de tekst en beseften dat Petrus het wegliet, waardoor het misschien wel extra gewicht kreeg.  De hoorders waren in Jeruzalem, en de hoorders konden behouden worden als ze de naam van Jezus zouden aanroepen.

Dit alles overziende denk ik dat het heel aannemelijk is om Joel's belofte van de uitstorting van de Geest, echt vervuld te zien in de Pinksterdag - en natuurlijk in hoe de gelovigen in Jezus Christus daarna de Geest ontvangen.  Petrus past het in elk geval heel duidelijk zo toe. 'Mensen moeten zich bekeren, gedoopt worden in de Naam van Jezus, ze zullen de Geest ontvangen, en dat zullen ook hun kinderen en allen die veraf zijn, zoveel als God roepen zal.' Han 2:38-39 is een parafrase van 2:28-32. En dat gebeurde in Jeruzalem waar Joel ontkoming beloofde.

Waar in het Nieuwe Testament zien we een aanwijzing dat Handelingen 2 niet de echte vervulling van Joel 2 is? Petrus zei: "Dit is het..." (Han 2:16).  Daarmee is deze profetie vervuld denk ik. En elke keer als enkelingen of groepen de Geest ontvangen, dan is dat een delen is het Pinksterwonder dat Joel voorspelde. 

Geen opmerkingen: